22 Jun Officiele aftrap 3i project onbemande vliegtuigen Woensdrecht
Twaalf organisaties, uit Nederland, Frankrijk en Groot-Brittannië gaan intensief samenwerken om tot een prototype van een onbemand vliegtuig te komen dat geschikt is voor gebruik op zee. De TU Delft is een belangrijke Nederlandse speler in de ontwikkeling van het vliegtuig. De groep heeft op 21 juni tijdens de kick off van het project officieel hun werkplek geopend op Business Park Aviolanda, dat is gevestigd naast de luchtmachtbasis Woensdrecht. In september 2013 moet het prototype klaar zijn, waarna het uitgebreid getest kan worden. Het project wordt gefinancierd met geld uit het Europese programma ‘Interreg 2 zeeën’ en een bijdrage van alle partners (samen 3.7 miljoen).
Gebruik op zee
In het Kanaal en de zuidelijke Noordzee zijn organisaties zoals politie, havendiensten en milieuorganisaties geïnteresseerd in het monitoren van bewegingen en activiteiten van schepen. Op dit moment worden daarvoor (bemande) vliegtuigen, radars en automatische boeien gebruikt. Het inzetten van onbemande vliegtuigen voor dit doel is een nieuwe manier van monitoren die voornamelijk kosten zal besparen.
Internationale samenwerking
In het 3i project werken zowel Nederlandse, Franse als Britse kennisorganisaties en uiteindelijke afnemers samen: universiteiten, scholen, bedrijven, politie, havendiensten, brandweer en overheden. Zo maakt de universiteit van Southampton het frame en de aandrijving van het prototype. De Technische Universiteit Delft is verantwoordelijk voor de automatische piloot en de Franse Universiteit Telecom Bretagne zorgt voor de gebruikersomgeving. Daarnaast stellen de eindgebruikers, zoals havendiensten en politie, de kaders waaraan het onbemande vliegtuig moet voldoen. De overige partners ondersteunen deze activiteiten met projectmanagement, communicatie en ruimtegebruik.
V.l.n.r.: De heer Ferreri (2Seas Joint Technical Secretariat) en de heer Van Wijngaarden (ministerie EL&I) overhandigen de check van ruim 1.85 miljoen euro aan de heer Mulder van de TU Delft als belangrijkste partij in het project.